De wandelgang van de grote kruisgang, ook wel dodenkruisgang genoemd.
De deuren van de cellen kwamen op deze gang of op de Sint Janskruisgang uit. Boven de deuren was een letter geschilderd.
Het houten deurtje naast de toegang tot de cel is een doorgeefluik. Hier werd door een monnik de maaltijd bezorgd. De opening liep schuin, zodat zij elkaar niet konden zien en niet in verleiding konden worden gebracht om met elkaar te spreken of via gebarentaal te communiceren.
De cellen of kluizen waren huisjes die uit verschillende ruimtes bestonden. Dit was de werkruimte. Hier konden de kartuizer monniken hout hakken of kleine voorwerpen fabriceren. Kartuizers zijn van oudsher houtbewerkers.
De andere ruimtes zijn een Ave Maria (soort kleine sluis met Mariabeeldje die toegang biedt tot de cel om de breuk met de buitenwereld te benadrukken – de kartuizermonnik plaatst zich onder de bescherming van Maria als hij zijn cel verlaat of binnenkomt) en een slaapkamer (cubiculum genoemd) om te rusten en te bidden.
Aan het huisje grensde een tuintje waar zij bloemen en geneeskrachtige kruiden kweekten.
Vanuit de slaapkamer loopt een trap naar het balkon, hierboven zichtbaar. Op dit balkon kon de monnik bij slecht weer of grote hitte een luchtje scheppen en tegelijkertijd een blik op de tuin werpen.